Als Burgemeester Entlassen (ontslagen)

Ten spijt van alle waarschuwingen was ik aanvang 1942 nog op mijn post. Het was intussen duidelijk, dat er in het centrum van de Beweging een N.S.B.-burgemeester moest komen.

De partij scheen mij langzamerhand als een hopeloos geval te beschouwen. Het districtshoofd Tjakko (Tjeerd) van der Weide kwam slechts een enkele keer bij mij met vragen en eisen. Een conflict met hem over het aanplakken van biljetten op de voorgevel van het Stadhuis werd door mij gewonnen, omdat gedurende de bezetting dit nooit was toegestaan en voor het aanplakken, op bevel van Duitse zijde, overal in de stad borden waren geplaatst. Zijn verzoek een huisvlijtactie op de scholen te organiseren, willigde ik niet in.

Maliebaan 13 – Kantoor van de Beauftragte

Moeilijker maakte het mij de plaatsvervangend Beauftragte Brandes over de invoering van bedrijfsappéls. Ik slaagde er in die tegen te gaan. Bijzonder ging hem ter harte het ontslag van een N.S.B.-ambtenaar Van den Braken. Herhaaldelijk kwam hij daarvoor op het stadhuis. Ik had Van den Braken, wegens verkeerd optreden, overgeplaatst naar het bureau Winterhulp. Na zijn weigering een opdracht te vervullen, welke hij beneden zich achtte (het dragen van enkele dozen naar de zolder van het Stadhuis), had ik hem ontslagen. Dit ontslag is later door de gemeentelijke Raad van Beroep bevestigd. Brandes was in het bijzonder voor Van den Braken geïnteresseerd, omdat hij een zoon had aan het Oostfront. Een uitkering aan de vader was geweigerd, omdat dit in strijd was met de geldende verordening. Op een verzoek te bevorderen, dat niettemin de uitbetaling plaats vond, was ik niet ingegaan.

Door mijn opvolger is de ontslagen 2e klerk Van den Braken weer in gemeentedienst genomen en wel aanvankelijk in de rang van hoofdcommies.

Op 9 Februari 1942 werd ik naar Den Haag ontboden door de Overburgemeister Althaus van het bureau van de Commissaris-Generaal Wimmer. De grote grief bleek te zijn mijn houding tegenover de geschiedenis=leraar Brunner en mijn verzet tegen het gebruik op school van Mijn Kampf. Ik zette de voorgeschiedenis uiteen en vertelde, wie Brunner eigen was en welke standpunt ik innam. De heer Althaus vieltmij in de rede en zeide, dat ik hem anders inlichtte, dan ik de Secretaris-Generaal Van Dam had gedaan. Hij liet een secretaresse komen, die voorlezing deed van mijn brieven. Ik vestigde er de aandacht op, dat belangrijke passages hem waren onthouden: Hij beschikte alleen over een uittreksel van mijn brieven‚ waardoor een onjuiste indruk werd gevestigd. Dit maakte blijkbaar indruk. Op welwillender toon werden mij vragen gesteld over mijn gezindheid en over moeilijkheden met de NSB. Ik antwoordde openhartig en greep de gelegenheid aan om als voorbeeld te wijzen op het “onbegrijpelijk” optreden van de waarnemend Beauftragte in het geval van Van den Braken. Het afscheid was vriendelijk, maar ik begreep, dat dit bezoek een waarschuwing was, dat ik als burgemeester had afgedaan.

Arrestatie van de geschiedenisleraar Brunner en zijn beide zoons in 1945

Enige maanden gingen voorbij, zonder dat ik verder iets hoorde. Er kwamen nieuwe moeilijkheden.

Het Joodse Weeshuis dreigde te worden ontruimd en de kinderen zouden naar Westerbork worden overgebracht. Met behulp van het departement van Binnenlandse Zaken kon dit gevaar worden gekeerd.

De benoeming, buiten het bestuur van het Stads- en Academisch ziekenhuis om, van de N.S.B.–arts Keyer tot directeur, was voor het bestuur een reden tot aftreding, hetgeen leidde conflict met de nieuw benoemde chef voor Hoger Onderwijs Op ten Noort. Ontslag nemen was, zei hij, sabotage. In een onderhoud wees ik op het eigenmachtig en ontactvol optreden van de nieuwe directeur en zijn misplaatste uitingen over het bestuur. Dit sloeg in. Zelf Op ten Noort ging dit te ver.

Lijdelijk moest ik aanzien, dat in overleg met de Joodse Raad een 250-tal Duitse en staatloze Joden naar Drenthe werden overgebracht. Een 80-tal woningen werden ontruimd.

Joods Weeshuis na de Duite V-acties in 1941

Door de zware sneeuw val dreigde stagnatie in de aanvoer van noodzakelijke levensbehoeften. Binnenlandse Zaken riep mijn tussenkomst in. In een vergadering met alle instanties, bij het transport betrokken, kwam het tot doeltreffende besluiten, in overleg met een vertegenwoordiging van het Departement van Handel, Nijverheid en Scheepvaart.

Op zeer vriendelijke wijze trachtte de plaatsvervangend Beauftragte Brandes Mij wederom te overreden om de ambtenaar Van den Braken opnieuw in dienst te nemen.

Bij de opening van ven tentoonstelling van werken van de Arbeidsdienst werd een poging gedaan ons te overtuigen, dat deze dienst buiten alle politiek stond, Generaal Lehmann gaf mij bij die gelegenheid openhartig te kennen, dat hij van de oorlog genoeg had.

Over de herhaalde aandrang om arbeidsappels in te voeren, stelde ik mij in verbinding met Den Haag, teneinde te bevorderen, dat daartegenover één lijn zou worden getrokken.

De Ortskommandant gleed 24 februari 1942 uit in het Wilhelminapark en brak zijn pols. Het “Wilhelminapark”. Deze naam was in strijd met de officiële aanschrijving, dat geen straten mochten worden vernoemd naar nog levende leden van ons “vroeger” Vorstenhuis, Door dit voorval trok het de aandacht, dat de circulaire niet was nageleefd. Ik ging er toe over de Prins Bernhardlaan te herdopen in Nassaulaan, het Wilhelminapark in Nassaupark en de Julianalaan te trekken bij de Koningslaan.

Door gebrek aan brandstoffen en de heersende koude kregen de diefstallen op het spoorwegemplacement een zo grote omvang, dat bijzondere maatregelen met konden uitblijven. Een bewaking door de Marechaussee werd ingesteld.

De Schouwburg gaf zorgen. Er werd een sterke aandrang uitgeoefend om daaraan een vast gezelschap te verbinden. Wij ontvingen bezoek van heren uit Den Haag, namens de Secretaris-Generaal voor Volksvoorlichting en Kunsten, die ons trachtten te bewegen deze zaak door te zetten. De vorming van het Theatergilde lokte een boycot uit van de schouwburgbezoekers.

Prof. Van Dam zocht, buiten mij om, Dr. Brunner gelegenheid te geven zijn zin door te drijven met Mein Kampf. Ik antwoordde met een protest, ontbood de leraar Brunner en verbood hem Mein Kampt als leerboek te gebruiken en daarover proefwerk te laten maken.

Op 1 Maart 1942 was het biddag voor Indië. Diep onder de indruk van het gebeurde hoorden wij van de slag op de Javazee en daarna van landingen op Java.

De vordering van huizing ging voort, ook van instellingen van grote sociale betekenis. Het gelukte Meisjesstad weder vrij te krijgen.

Aanvang Maart vernam ik van Binnenlandse Zaken, dat het onderhoud met Oberbürgermeister Althaus de Duitse autoriteiten er niet toe had geleid, dat ik als burgemeester ontslagen moest worden. De vraag werd mij intussen gesteld, of ik bereid was vrijwillig heen te gaan en bv. te ruilen met Haarlem. Plekker kon dan naar Utrecht komen. Ik antwoordde, dat ik daarover niet dacht, dat ik het als een verraad tegenover de stad voelde mijn post op deze wijze te verlaten.

Een belangrijke tentoonstelling van Kunstliefde, geopend met een goede rede van Engelman, was aanleiding tot een opgewekt samenzijn.

De Procureur-Generaal zond een partij Jodenborden om te plaatsen o.m. in de plantsoenen. Ik deed de politie weten, dat ik geen orders van de P.G. aanvaardde en stelde Binnenlandse Zaken op de hoogte,

Prof. Louis van Vuuren – Oneervol ontslagen mei 1945

Op 26 Maart 1942 had in de Aula de herdenking van de Dies plaats. De Rector-Magnificus, Prof. Van Vuuren, hield een rede over de Straat van Malakka. Aan het slot herdacht hij de gevallenen, nadat hij met krachtige stem een couplet uit het Wilhelmus had voorgedragen, Bij deze bijeenkomst vernam ik een en ander over de ergerlijke wijze, waarop in het kamp van Leusden de gevangenen werden mishandeld. Ik kwam zo sterk onder de indruk, dat ik mij na afloop naar de Aartsbisschop begaf om de noodzakelijkheid te bepleiten vanwege de kerken een krachtig protest te doen horen, De Aartsbisschop zegde mij toe dit met de vertegenwoordigers van de Protestantse Kerken te bespreken.

‘s Avonds hield in een bijeenkomst van de Industriële Club, oud-Minister Dr. Dekker een causerie over West-Indië. Het deed ons allen goed in een bevriende kring te worden herinnerd aan ons werken en streven overzee.

De volgende ochtend was er grote deining, toen bleek, dat,zoals op een Dies gebruikelijk was, des nachts het standbeeld van Jan van Nassau omhangen was met een krans met linten in de nationale kleuren. De plaatsvervangend Beauftragte verzocht mij „so bald wie möglich” mijn beslissing mede te delen over het ongedaan van het ontslag van Van den Braken. Ik verwees naar het vroegere besprokene.

Na nog een brief te hebben geschreven, dat ik niet kon medewerken aan een Lunapark voor Winterhulp, trok ik er uit om met mijn gezin in Doorn mijn zestigste verjaardag te herdenken. De rust In een mooie omgeving met mijn naasten, met alle bewijzen van hartelijk medeleven, werd gestoord door een bezoek van de gemeente-secretaris Dr. de Lange, die mij mededeelde, dat de heer Frederiks hem had getelefoneerd, dat ik tegen 1 April zou worden ontslagen. De Secretaris-Generaal wachtte mij Maandag 30 Maart op het departement. Toen ik op weg naar Den Haag in de Emmalaan even in mijn huis kwam, brachten de buren mij bloemstukken, welke bij hen waren afgegeven. Het was een feestelijk gezicht.

De Secretaris-Generaal bevestigde het mij reeds medegedeelde: in de hoofdstad van de beweging duldde men mij niet langer, er moest een N.S.B.-burgemeester komen. Tegen de daarvoor aangewezene, de Burgemeester van Zaandam Van Ravenswaay, had Mr. Frederiks bezwaren wegens zijn bruut optreden en zijn drijven. Intussen, mijn ontslag stond vast. De Secretaris-Generaal opperde enkele mogelijkheden voor mij, die ik verwierp.

Ik reed aanstonds terug naar Utrecht, waar ik in mijn Kamer een reusachtige bloemenmand als verjaardagsgeschenk van het secretariepersoneel vond, Er was ten stadhuize over mijn aanstaande ontslag nog niets bekend. Aanstond nam ik maatregelen voor het afscheid. Eerst een laatste bijeenkomst met de Wethouders en de Secretaris, hartelijk, maar ernstig, want nu zou de grote verandering komen.

Vanuit Den Haag ontving ik een telefoonbericht, dat de Rijks-commissaris mijn ontslagbesluit nog niet had getekend. Men ontried mij reeds afscheid te nemen. Na de uitdrukkelijke mededeling van de secretaris- Generaal had ik de hoofden van dienst en de ambtenaren. met wie ik persoonlijk contact had, reeds bij elkander geroepen. Ik kon dus niet terug.

In een brede kring van mijn werkers vertelde ik, wat er stond te gebeuren. Ik herinnerde aan onze gezamenlijke arbeid, onze vele moeilijkheden in de oorlogsdagen en gedurende de bezetting. In het belang van onze stad en de burgerij spoorde ik hen aan, hoe bezwaarlijk het ook vaak zou zijn, hun plicht te blijven doen, zolang dit mogelijk was.

Ten slotte wees ik er op, dat, naast hulp en steun van elkander, in de komende grote moeilijkheden een andere kracht van node was en ik vroeg hun te lezen Paulus: Hoofdstuk 12 aan de Romeinen, in het bijzonder het tweede gedeelte en het slot: Word van het kwade niet overwonnen, maar overwin het kwade door het goede.

Daarna volgde het persoonlijk afscheid. Bewogen drukte ik mijn oude getrouwen de hand. Met grote zorg zag ik de komende tijd voor hen tegemoet; zij zouden het heel moeilijk krijgen, terwijl ik, tot mijn verdriet, niets meer voor hen kon doen in de ongelijke strijd, welke hen wachtte.

Ik maakte mij tegen half zes uur los van het Stadhuis, nam nog eens diep in mij op het gezicht van de stoep op de Oudegracht en Domtoren en reed snel naar Doorn, waar het rustig was en stemmig.

Op 1 April las ik in de Deutsche Zeitung der Niederlanden, dat ik “mit Wirkung vom 31 Marz 1942 ehrenvoll aus” mijn ambt was “entlassen und in den Ruhestand versetzt” en dat “zum Burgermeister in Utrecht ernannt” was de “Burgermeister von Zaandam Van Ravenswaay”.

Deze website is mede tot stand gekomen met informatie en beeldmateriaal van Oud-Utrecht en Het Utrecht's Archief.